Gek

06/04/2013 § Een reactie plaatsen

“Wij kweken op grote schaal psychiatrische patiënten, oftewel menselijke afvalproducten, met wie wij ons geen raad weten. Dat mag je natuurlijk niet zeggen, want dat is cynisch. Wat echter wel mag, is de bestaande situatie stilzwijgend laten voortduren.” – Arnon Grunberg, ‘Voetnoot’ in de Volkskrant, 25 maart 2013.

Vandaag is het precies 2 jaar geleden dat Kambiz Roustayi, een Iraanse vluchteling, zichzelf op de Dam in brand stak. Cynisch genoeg is dat dezelfde dag waarop de onuitzetbaren in de Vluchtkerk hun tijdelijke onderkomen zullen moeten verlaten. Op hun site staat een grote ticker ons in fel rood toe te schreeuwen dat ons vreemdelingenbeleid sindsdien, onder de bezielende leiding van VVD en PvdA, enkel verslechterd is.

Destijds werd de daad van Roustayi weggeschreven als de daad van een ‘gek’ en daarmee tegelijkertijd in het psychiatrische domein getrokken en uit het politieke discours geweerd. Inmiddels lijkt men zijn lot volledig te zijn vergeten. Naar aanleiding van de tragische daad van Roustayi en de even onthullende als verontrustende reacties daarop in de politiek, en gedeeltelijk ook de pers, schreef ik destijds samen met Merijn Oudenampsen een artikel over Roustayi’s handelingen dat aanvankelijk verscheen op de website Joop. Ik publiceer het hieronder opnieuw, omdat de problematiek nu in velerlei opzicht prangender en actueler is dan ooit.

DE STEM VAN KAMBIZ ROUSTAYI
Over het offer als politieke daad

 Door Merijn Oudenampsen en Matthijs Ponte

Het is pijnlijk dat een politiek vluchteling die elf jaar in de procedure heeft gezeten, uiteindelijk voor het Monument op de Dam, symbool voor de vrijheid die hem onthouden wordt, zich in lichterlaaie zet.

Kambiz Roustayi had elke hoop op honorering van zijn asielverzoek verloren. Afgelopen woensdag, zes april 2011, stak hij zichzelf in brand voor het Monument op de Dam; een dag later overleed hij aan zijn verwondingen. Wat in de Nederlandse publieke opinie stelselmatig wordt beschreven als een wanhoopsdaad van een suïcidale man, is veel meer dan dat. Kambiz Roustayi trad in de voetsporen van de Tunesiër Mohamed Bouazizi die in december de opstand in de Arabische wereld initieerde met zijn dramatische zelfverbranding. Velen volgden zijn tragische voorbeeld in de weken die erop volgden, zo ook Roustayi, op het ‘vrijheidsplein’ van Nederland. De zelfverbranding van Kambiz Roustayi moet daarmee allereerst gezien worden als een politieke daad, geadresseerd aan ons, het Nederlands publiek.

De reacties waren opvallend anders dan in Tunesië of Egypte. Omstanders en getuigen beklaagden zich: als hij het leven niet meer zag zitten, waarom moest hij daar andere mensen mee lastig vallen? ’s Avonds meldde de nieuwslezer van het acht uur journaal na een item van hooguit een halve minuut dat ‘er geen aanleiding was om te denken dat de man politieke motieven had’. Youp van het Hek schrijft een grappig bedoelde column over het gebrek aan antidepressiva voor asielzoekers. Dergelijke reacties komen voort uit een diep en stuitend onbegrip over de betekenis van de gebeurtenis. Kambiz Roustayi pleegde niet zomaar zelfmoord; hij bracht een offer.

Er bestaat een moderne traditie van zelfverbranding als protestvorm, terug te leiden tot de Vietnamese monnik Thich Quang Duc. Uit protest tegen de politieke vervolging van boeddhistische monniken onder het regime van Ngô Đình Diệm, liet hij zich op 11 juni 1963 in brand steken, bewegingsloos en in lotushouding gezeten op een centraal verkeersplein in Saigon. De beelden van het brandende monnikenlichaam gingen de hele wereld over en brachten de publicitaire genadeslag toe aan het door de Amerikanen gesteunde regime van Diệm. Sindsdien is zelfverbranding een protestvorm die als een golfbeweging telkens weer opkomt in politieke conflictsituaties. Meer dan vijfhonderd gevallen zijn inmiddels geregistreerd. Het is een vorm van wat Emile Durkheim, in zijn befaamde studie Le Suicide, betitelde als ‘altruïstische zelfmoord’. Zelfverbranding is verder een van de meest pijnlijke en een van de meest onzekere manieren om zelfmoord te plegen: de dood is namelijk niet gegarandeerd, levenslange mutilatie daarentegen wel. Juist deze ongeschiktheid als vorm van zelfmoord bepaalt haar politieke kracht, verder versterkt door het publieke en dramatische karakter. De Tunesiër Mohamed Bouazizi deed begin dit jaar wat Thich Quang Duc hem een kleine vijftig jaar eerder voordeed. Uit protest tegen zijn onmogelijke economische en politieke positie verbrandde hij zichzelf voor de trappen van het gemeentehuis. Zijn medeburgers reageerden door de straten op te trekken en succesvol het vertrek van president Zine El Abidine Ben Ali te eisen. Sindsdien trekt een golf van zelfverbrandingen over de Arabische wereld: Tunesië,  Algerije, Mauritanië, Syrië en Saudi-Arabië. Deze traditie van zelfverbranding moet begrepen worden vanuit de logica van het offer.

Wie offert handelt in de hoop dat zijn handelen een louterend effect zal hebben, zonder dat hij daarop redelijkerwijs kan rekenen. Het zelfoffer in een politieke context vormt daarmee een gemankeerde variant van het religieuze offer: de loutering kan namelijk niet meer ervaren worden door degene die het offer brengt. Juist omdat hij er van wilde getuigen dat hij wilde leven, meende Kambiz Roustayi zijn leven te moeten nemen en wel op deze wijze. Hij was verworden tot louter lichaam, een lijf dat evengoed kon branden.  Zijn handelen legt de werkelijkheid die schuilgaat achter het ‘streng doch rechtvaardige’ asielbeleid genadeloos bloot. De rechteloze positie van asielzoekers en politieke vluchtelingen, de hopeloze vooruitzichten, het gebrek aan barmhartigheid en solidariteit met mensen die elders vervolgd worden. De kleinzieligheid van een naar binnen gekeerd land. Anders dan de welbekende zelfmoordaanslagen, is het handelen van Kambiz Roustayi nergens gericht geweest op het schaden van anderen, maar toont het juist, op het belangrijkste ‘vrijheidsplein’ van Nederland, dat zijn leven politiek en juridisch onmogelijk is geworden, in de hoop dat zijn dood die situatie voor anderen in de toekomst onmogelijk zal maken. Of zoals zijn vriend Parviz Noshirrani over Roustayi sprak: Hij wilde zijn eigen leven beëindigen om anderen te redden. Er zitten genoeg mensen in centra en er zijn genoeg mensen die worden uitgezet zonder genade.”

Wie geen stem mag hebben, wie onzichtbaar moet blijven, wordt overgeleverd aan het communiceren via andere signalen. Thich Quang Duc, Mohamed Bouazizi en nu ook Kambiz Roustayi delen één ding: hun wens om een boodschap af te geven was niet langer te verenigen met hun wil om te leven. Hun dood is de wanhopige en enige resterende mogelijkheid om te getuigen van de afwezigheid van een mogelijkheid tot waardig bestaan en tot het hebben van een stem in het politieke debat. Hun handelen moet en kan daarom alleen maar politiek geduid worden. Het anticipeert op een reactie van de bevolking waar ze zelf geen onderdeel van uit konden en mochten maken. Het offer van Mohamed Bouazizi werd verhoord. Het leidde tot een volksopstand en daarmee indirect tot een opheffing van de situatie die hem het leven letterlijk onmogelijk maakte. Ook Nederlanders zaten juichend achter de televisie de opstand te volgen. De vraag die daarom nu allereerst gesteld moet worden is de volgende: waarom vond zijn handelen navolging en dat van Roustayi niet?

Anders dan de uitgeprocedeerde asielzoeker Kambiz Roustayi, was de stem van Mohamed Bouazizi de stem van een gewone Tunesier. Andere Tunesiërs, zelf in een soortgelijke penibele situatie, herkenden die stem en gingen de straat op. Roustayi ontbeerde die achterban. Zij die deze stem zouden moeten oppakken en uitdragen kunnen zich niet herkennen in zijn situatie. Zij die zich wel kunnen verplaatsen in zijn situatie, hebben geen stem. De uitgeprocedeerde asielzoeker, heeft in dit land, letterlijk geen recht van spreken. Nederland is een land van georganiseerde belangen. Belangenverenigingen komen op voor de rechten van hun leden. Ze verheffen hun stem als die dreigt overschreeuwd te worden. Tegelijkertijd is het not done om je stem te laten horen voor belangen die niet direct de jouwe zijn, voor het publieke belang als zodanig. Kennelijk voorziet de huidige politieke logica slechts in een vorm van selectieve belangenbehartiging.

De dood van Kambiz Roustayi plaatst de inwoners van dit land voor een tweetal fundamentele keuzes. Accepteren wij nog langer dat we slechts met recht mogen spreken over onze eigen besognes of eisen we een stem in het politieke domein die het particuliere overstijgt? En: accepteren wij nog langer dat er in dit land een categorie mensen rondloopt die wij het burgerschap en de stem ontzeggen? Die daarmee zijn overgeleverd aan communicatie met niets dan het vege lijf of eisen wij een asielbeleid dat nog enigszins tegemoet komt aan de menselijke waardigheid? De reactie van Minister Leers, die meldde dat ‘de procedures correct zijn verlopen’, is niets anders dan de banaliteit van de staat. In dit geval gaat het om de vraag of de procedures rechtvaardig zijn, als eenieder die zijn paria status niet waterdicht kan bewijzen, zo naar de Iraanse martelkamers kan worden gestuurd.

Is het offer een protestvorm waar het Westen onbekend mee is, zoals Emile Durkheim stelt? Verklaart dat ons onbegrip? Er is het werk van Plato, dat gewijd is aan de problematiek van stem en offer. De verdediging van zijn protagonist Socrates draait in essentie om één vraag: is er in deze stad Athene ruimte voor de dissonante stem van de vreemdeling en nieuwkomer Socrates? We vertalen: wat doen wij met de stem van Kambiz Roustayi op de dam? Socrates drinkt de gifbeker, omdat hij bij leven de onrechtvaardigheid van de wet niet kan aantonen, enkel met zijn dood. Wat zegt de dood van Kambiz Roustayi ons in dezen?

Waar ben ik?

Je bekijkt artikelen getagd met gek voor Politieke taal.